Het keppeltje
De keppel
Een keppel (kippa in het Hebreeuws) is een rond stuk textiel dat traditioneel als hoofddeksel wordt gedragen door joodse mannen. Het is een uiting van eerbied voor God. Het herinnert de drager eraan dat er iets hoger is dan zijn hersenen, dan zijn kennis en zijn gedachten. Het dragen van een keppeltje is verplicht bij het betreden van een synagoge. Vele dragen het ook tijdens het gebed of bij bepaalde joodse rituelen.
Geen gebod uit de Thora
Het dragen van een keppel is geen gebod uit de Thora. Wel wordt het genoemd in de Talmoed, Sjabbat 156b: ‘Bedek uw hoofd zodat de vrees van de hemel op u zal komen’. En in Kiddoesjin 32a: ‘Omdat de aanwezigheid van het opperwezen altijd boven mijn hoofd is’.
Het dragen van een keppeltje kan worden gezien als een minhag, een traditioneel gebruik of gewoonte zonder dat de uitoefening hiervan letterlijk door de Thora is voorgeschreven. Een hoofdbedekking is volgens de Thora wél verplicht voor priesters.
Wie dragen ze?
Er zijn verschillende soorten keppeltjes. De vorm en het materiaal geven aan tot welke stroming de drager behoort. Orthodoxe Joden dragen een zwartfluwelen keppel, vaak onder een hoed. Chassidiem dragen over hun keppel meestal een bontmuts. Modern-orthodoxe of religieus-zionistische Joden dragen gekleurde, gehaakte keppels. De meeste seculiere of liberale Joden dragen enkel een keppeltje wanneer dit verplicht is tijdens gebed of in de synagoge. Daarnaast bestaat er helaas een grote groep Joden die geen keppel draagt in het openbaar omwille van hun veiligheid wegens de dreiging van antisemitisme.